In de diepste herinnering
Je vertelde mij, dat de Lente in aantocht is,
maar de storm raast en regen klettert tegen mijn raam.
Ik zit hier klein en warm.
De narcissen krommen de stelen
en buigen hun gele kroontjes naar de grond.
Ze kussen de aarde en trotseren de kracht met velen.
Ik zit hier stil.
Een zeemeeuw landt op mijn vensterbank,
met opgezette veren kijkt hij speurend rond.
Uitnodigend kijkt hij mij aan.
Ik wil niet.
Een weerspiegeling in mijn raam.
Een gezicht uit mijn droom van lang geleden.
De storm raast door de haren als opgezette veren.
Een hand wenkt…
Ik wil niet.
Dan vliegt hij weg. Zo ver, dat ik hem niet meer bereiken
kan.
Waarom huil ik dan?