Een man aan een tafel
Hij hing zijn jas over de leuning van de stoel
en legde zijn sleutels neer.
In de weerkaatsing van het raam zijn evenbeeld,
voor deze avond zijn enige metgezel.
De man aan de tafel hield van het leven.
Hij hief het glas
en proostte naar zijn schaduw.
Een glimlach vergezelde de toost voor even
De man aan de tafel hield van een goed gesprek.
Zo leeg de stoel tegenover hem.
De glans in haar ogen was hij niet vergeten.
Haar woorden slechts herinneringen uit een voorbijtijdsbestek.
De man aan de tafel was in gedachten.
Met zijn vinger tekende hij de patronen na op het tafelkleed,
zag beelden terug van tijden toen ze samen lachten,
over zijn wang een traan die uit zijn ooghoek gleed.
De man aan de tafel knikte naar de andere gasten.
Allen onwetend over het eiland waarop hij verbleef.
Gedachteloos reikte hij naar handen die moeiteloos in elkaar
pasten
en liet zich meevoeren met de golven waarop hij dreef.