De trein
Wachtend op een trein op een bijna verlaten station.
Vaak komt hij op tijd, soms wat later,
mijn vriend en de trein.
De wind vindt zijn weg over de sporen naar het perron,
waar het altijd tocht en ik in de wachtruimte beschutting
zocht.
De lampen werpen schaduwen op de reizigers en de spoorbaan.
Eenmaal uit het licht zullen ze weer verdwijnen,
de vluchtige voorbijgangers onderweg
van het ene punt naar het andere punt.
In een trein die niet stopt,
snellen de schaduwen van hen op weg naar huis.
De verlichte ramen flitsen voorbij als dia’s uit een
projector.
Dan komt hij aan, mijn vriend en de trein.
Na het kabaal van piepende remmen openen geruisloos de
deuren.
Onze schaduwen vloeien ineen tot een liefdevol moment
Er klinkt een fluitje, de nu bijna lege trein vertrekt.
Het is stil. Alleen wij met zijn twee op een verlaten perron.